Het opsporen van conventionele explosieven start met vooronderzoek volgens WSCS-OCE. Dit onderzoek maakt duidelijk of een gebied wel of niet verdacht is ten aanzien van de aanwezigheid van conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Indien de feiten aangeven dat de locatie verdacht is, stellen we een vooronderzoeksrapport op met een bodembelastingkaart van de verdachte gebieden.
Het opsporingsproces valt uiteen in de volgende stappen:
OCE heeft het personeel, de kennis, de kunde en het materieel in huis om alle stappen in dit proces te kunnen voeren.
Het proces begint met het opstellen een probleeminventarisatie (PI) van het aangegeven werkgebied. Zijn er op de locatie oorlogshandelingen geweest? Welk type? Staat het gebied op kraterkaarten? Zijn er eerder bommen gesignaleerd of zelfs geruimd? Zijn er getuigenverklaringen? Hiervoor worden onder andere bronnen bij het gemeentelijke en provinciaal archief geraadpleegd. Indien sprake is van de vermoedelijke aanwezigheid van Conventionele Explosieven (CE), dan wordt de conclusie 'verdacht' gegeven en volgt een probleemanalyse. Indien er geen sprake is van de vermoedelijke aanwezigheid van CE, dan wordt de conclusie 'niet verdacht' gegeven.
Als de probleeminventarisatie verdachte locaties oplevert, dan volgt een probleemanalyse (PA). Deze analyse geeft inzicht in de risico’s van de munitie die mogelijk op de locatie aanwezig is.
Een Projectgebonden Risicoanalyse (PRA) is een vervolgstap binnen het vooronderzoek. Bij een PRA worden de geplande werkzaamheden over het vooronderzoek gelegd en zo ontstaat het opsporingsgebied. Daaruit volgt een advies over de te ondernemen van de vervolgstappen in het opsporingsgebied. Voor de verdachte locaties krijgt u een overzicht van de opsporingsmethodes en een kostenraming. Met deze analyse weet u zeker dat uw medewerkers verantwoord de beoogde werkzaamheden kunnen doen op de vrijgegeven locaties.